Steun ons!

Discriminatie doet ertoe

Kennisbank

Wat doet discriminatie?

Discriminatie wil eigenlijk zeggen dat je minder bent dan anderen en daarmee zegt het iets over je identiteit. Wanneer discriminatie je eigenwaarde aantast, kan het effect hebben op je welzijn en je tevredenheid met je leven – en zeker wanneer je het toch al moeite hebt om uit te vinden wie of wat je bent. Maar het kan ook zo zijn dat je zo zeker over jezelf bent, dat discriminatie eigenlijk van je afglijdt en dat je er geen last van hebt. Wij vonden in ons onderzoek dat geadopteerden die zeiden dat ze wel discriminatie hadden ondervonden maar er geen last van hadden, gemiddeld net zo tevreden waren met hun leven als degene die geen discriminatie hadden ondervonden.

Geadopteerden die een andere etniciteit hebben dan hun adoptieouders hebben een unieke positie, waardoor zij extra kwetsbaar kunnen zijn voor discriminatie:

  • Het is altijd zichtbaar in het adoptiegezin of de familie dat zij een andere etniciteit hebben. Dit valt vooral op wanneer ze nog als kind in het gezin leven;
  • Geadopteerden voelen zich vaak ‘wit’ van binnen, net als de meesten in de omgeving om hen heen, maar hun uiterlijk komt hier niet mee overeen (‘Bounty’, ‘banaan’)
  • Ze kunnen te maken hebben met vooroordelen en discriminatie, maar hun ouders hebben zelf deze ervaring en dit gevoel niet
  • Een dubbele oorsprong kan het bepalen van hun identiteit lastig kan maken: ‘wat hoort bij mij, waar hoor ik thuis, welke etniciteit, welke familie?’

 

Micro-agressie

Amanda Baden trekt discriminatie breder, zij laat zien hoe bewuste of onbewuste vooroordelen van mensen kunnen leiden tot verschillende vormen van – zoals zij het benoemt – microagressie. Hierbij gaat het om opmerkingen waaronder vooroordelen verscholen liggen. Bij raciale microagressie bijvoorbeeld dat je eigenlijk een vreemdeling bent in je land, of de aanname dat Aziatische vrouwen exotisch zijn en onderdanig. Maar ook doen alsof er geen raciale verschillen zijn, terwijl dat toch zichtbaar is. 

Onder adoptie microagressie liggen aannames dat opgroeien bij je oorspronkelijke ouders beter is (‘ken je je echte ouders ook?’), dat de oorspronkelijke cultuur en ouders minderwaardig zijn aan die van ons (‘Hier heb je het beter’) of de aanname dat de geadopteerde dankbaar moet zijn (‘wat goed van je adoptieouders om je op te nemen in je gezin’). 

En ook Baden benadrukt dat het extra lastig is als er zowel microagressie is op etniciteit/ras, als op adoptie.

 

Wat helpt geadopteerden?

Ook daar is onderzoek naar gedaan en eigenlijk blijkt dat het helpt om al die stukken van je identiteit een goede plek te kunnen geven, en er misschien wel mee te kunnen spelen. Biculturele integratie heet dat. Iedereen heeft eigenlijk meerdere identiteiten – je bent anders binnen je gezin dan in de voetbalclub of op werk of op opleiding of bij vrienden. Maar als je je comfortabel kunt voelen bij al die aspecten van jezelf, dan ben je veerkrachtiger en kan je ook beter tegen discriminatie. 

Dat hoef je niet alleen te doen: het blijkt ook dat adoptieouders daar tijdens het opgroeien mee kunnen helpen. Zij kunnen hun geadopteerde kinderen met respect kennis laten maken met hun achtergrond, met hun geboorteland en/of -familie en hen helpen weerbaar te zijn tegen racisme. En witte adoptieouders hoeven daar niet slechter in te zijn dan adoptieouders van gelijke raciale achtergrond, blijkt zowel uit onderzoek uit Engeland als uit Zuid-Afrika. Maar dan moeten ze wel open kunnen praten met hun kinderen, zowel over adoptie, achtergrond als over racisme.

In dit artikel wordt kennis over discriminatie bij interlandelijk geadopteerden besproken, maar dit geldt ook bij (voormalige) pleegkinderen die een andere etnische achtergrond hebben dan hun pleegouders. 

Een overzicht uit publicaties rond discriminatie, microaggressie en etnisch-culturele socialisatie, waaronder:

White, E. E., Baden, A. L., Ferguson, A. L., & Smith, L. (2022). The intersection of race and adoption: Experiences of transracial and international adoptees with microaggressions. J Fam Psychol, 36(8), 1318-1328.